Dit is wat je moet weten over ondersteunde communicatie Feiten en cijfers

De Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) heeft in samenspraak met Hans van Balkom en Gerna Scholte een factsheet gemaakt met feiten en cijfers over ondersteunde communicatie (OC). Met deze factsheet laten we zien wat de waarde is van ondersteunde communicatie voor mensen die niet of nauwelijks kunnen spreken. 

Feiten en cijfers over ondersteunde communicatie

Ondersteunde communicatie (OC) is het inzetten van alle mogelijke communicatievormen en -hulpmiddelen om communicatie toch mogelijk te maken met mensen die - vanwege (ernstige) stoornissen of beperkingen - belemmeringen ervaren in het waarnemen, verwerken, begrijpen en uiten van spraak, gebarentaal en schrift. Bij ondersteunde communicatie spelen de communicatiepartners een belangrijke rol: ook zij moeten de ondersteunende communicatievormen kunnen gebruiken.

 Uitgangspunt is dat alle zintuigen en communicatievormen elkaar in principe kunnen vervangen. Bij de keuze voor de best passende communicatie-ondersteuning ligt de focus op het achterhalen van de sterkst ontwikkelde of (nog) resterende vaardigheid. Hiervoor is het nodig een kluwen van elkaar beïnvloedende stoornissen, beperkingen, persoonlijke factoren en omgevingsinvloeden zorgvuldig te ontrafelen. De logopedist speelt hierbij een centrale rol.

Aantal gebruikers 

In Nederland hebben naar schatting 600.000 mensen ondersteunde communicatiehulpmiddelen nodig. De groepen mensen die het meeste gebruikmaken van deze hulpmiddelen zijn:

  • Mensen met verstandelijke en/of zintuigelijke beperkingen
  • Mensen met een chronisch of degeneratief neurologisch ziektebeeld, zoals ALS
  • Mensen met niet-aangeboren hersenletsel (NAH), zoals CVA of THL met afasie
  • Leerlingen in het speciaal en passend onderwijs met zeer ernstige spraak- en taalstoornissen
  • Kinderen en volwassenen met ernstige meervoudige beperkingen
  • Ouderen die intensieve zorg nodig hebben

Ondersteunde communicatiehulpmiddelen

Bij ondersteunde communicatie kun je gebruikmaken van nontech-, basictech-, lowtech- en hightechhulpmiddelen:

  • Bij nontech en basictech hulpmiddelen gaat het onder meer om ondersteunende gebaren, ja-/nee-vragen stellen en wijzen, en om zelfgemaakte, relatief eenvoudige hulpmiddelen, zoals een pictobord, fotoklappers of een zelf samengesteld communicatieboek.
  • Lowtech hulpmiddelen zijn eenvoudig te dragen hulpmiddelen om gesproken boodschappen op te nemen en af te laten spelen, bijvoorbeeld een toetsenbord waarbij onder elke toets een spraakboodschap kan worden opgenomen. De toetsen zijn voorzien van plaatjes, zodat het voor de gebruiker direct duidelijk is onder welke toets welke boodschap te vinden is.
  • Hightech hulpmiddelen zijn geavanceerde spraakcomputers en tablets met een grote variëteit aan apps en bedieningsapparatuur, geschikt voor tekst- en symboolcommunicatie.

Meer over ondersteunde communicatie

  • Bij ondersteunde communicatie (OC) gaat het om het ondersteunen van communicatie. Door de persoon die niet kan praten, maar ook door de omgeving. Lees meer over ondersteunde communicatie.

    Wij zijn Milo

Mythes over ondersteunde communicatie

"Over ondersteunde communicatie bestaan vooroordelen en misverstanden die binnen het logopedische werkveld geleidelijk de status van mythes hebben verworven: deze zijn onwaar. De mythes zijn inmiddels allemaal ontkracht door talrijke, goed onderbouwde studies. Maar ze blokkeren nog steeds een goede en verantwoorde praktijkvoering", deelt Hans van Balkom, emeritus hoogleraar Ondersteunde Communicatie aan de Radboud Universiteit. Hans van Balkom weerlegt de mythes die over ondersteunde communicatie bestaan. 

Mythe 1 

Ondersteunde communicatie geldt als "last resort". Als alle andere therapieën niet werken, dan rest alleen nog maar ondersteunde communicatie. 

Hans van Balkom: "Het tegendeel is waar. Ondersteunde communicatie zo snel mogelijk passend inzetten medieert en faciliteert behandeling. Immers, behandelen vereist ook communicatie".

Mythe 2

Liever geen vormen van OC inzetten, want het belemmert de spraakontwikkeling, omdat het kind niet meer zal oefenen met spreken.

Hans van Balkom: "Communicatie bevordert taal- en spraakontwikkeling; dat geldt dus ook voor de ondersteuning daarvan. Bij ondersteunde communicatie is het uitgangspunt zo veel mogelijk te blijven spreken en/of gebaren te maken". 

Mythe 3

Jonge kinderen moeten eerst ver genoeg in hun taal en cognitieve ontwikkeling zijn of een bepaalde leeftijd hebben om succesvol ondersteunde communicatie te kunnen gebruiken. Ondersteunde communicatie is anders veel te ingewikkeld voor hen. 

Hans van Balkom: "Interactie leidt tot communicatie. Van daaruit wordt de taalverwerving gestuwd. Communicatie en taalverwerving vormen de belangrijke voorwaarden voor cognitieve ontwikkeling en sociaal-emotionele regulatie. Daarin schuilt de verborgen kracht van ondersteunde communicatie". 

Mythe 4

Spraakcomputers zijn alleen geschikt voor niet-sprekende kinderen met een normale intelligente of normaal begaafde kinderen. Kinderen moeten bepaalde (cognitieve en motorische) vaardigheden hebben. 

Hans van Balkom: "Tal van bedienings- en zoeksystemen kunnen inmiddels de motorische beperkingen en cognitieve complexiteit reduceren of wegnemen. Een voorbeeld is de oogbestuurde spraakcomputer voor kinderen met het Rett syndroom. Voor de meest minimale, nog resterende spiersignalen is voor hen nu een sensor en schakelaar aanwezig".

Mythe 5

Er is een veronderstelde hiërarchie in betekenisverlening, startend bij concrete verwijzers (voorwerpen) naar foto’s, grafische symbolen, lettertekens en schrift (traditionele orthografie).

Hans van Balkom: "Er is geen enkel bewijs dat dit zo is. Integendeel: de neuro- en cognitiewetenschappen tonen aan dat de complexiteit niet in de soort afbeelding zit maar in de verwerking (waarneming, patroonherkenning, associaties)". 

  1. Heim, M. (2012). Stimulerende interactie. Communicatieprogramma COCPvg. Kenniskatern Markant 2012 (5), 4-7.
  2. Heim, M., M. Veen, F. Velthausz (2011). COCP in de VG. Onderzoek naar de effecten, de implementatie en de sociale validiteit van het COCPvg-programma in Esdégé-Reigersdaal. Amsterdam: COCP-publicaties. Te downloaden vanaf www.cocp.nl.
  3. Kilkens, A.C.L. (2015; proefschrift). De ontwikkeling en evaluatie van het communicatie assessment & interventie systeem (CAIS) voor het aanleren van (proto-)imperatief gedrag aan kinderen met complexe ontwikkelingsproblemen.
  4. Schuit, M. van der, Stoep, J., & Balkom, H. van (2012). Kinderen Leren Initiatieven Nemen in communicatie (KLIN©): vroege taalinterventie in een speel-/leeromgeving voor kinderen met meervoudige beperkingen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 7-8, 350-368.
  5. Schuit, M. van der, Segers, E., Balkom, H. van, Stoep, J., & Verhoeven, L. (2010). Immersive communication intervention for speaking and non-speaking children with intellectual disabilities. Augmentative and Alternative Communication, 26, 203-220.
  6. Light, J., & McNaughton, D. (2014). Communicative competence for individuals who require augmentative and alternative communication: A new definition for a new era of communication?. Augmentative and Alternative Communication, 30, 1-18.